EISE EISINGA DE VERLICHTING IN NED.

69. MENSEN BEVRIJDEN VAN ANGST EN ARMOEDE

"Ik wees door het getraliede raam van onze cel naar mijn ‘Ooievaar’ waarvan nog enkele sterren zichtbaar waren. “Voltaire is één van mijn twaalf helden.” “En waarom wil jij op Voltaire lijken?”, vroeg Berent onmiddellijk. Ze noemen Voltaire ook wel de ‘Vader van de Verlichting’.” “Ik begrijp het”, zei Berent, “en jij wilt een zoon van de Verlichting zijn, maar wat heeft jouw Planetarium met de Verlichting te maken?”

69. MENSEN BEVRIJDEN VAN ANGST EN ARMOEDE, KLOPTE DAT WEL ?

 

 

 

Deze cel doet mij denken aan de onderaardse gangen onder het huis van Idsert. 

Het was daar, net als hier in het Blokhuis, koud, donker en vochtig . 

Vanuit stinkende matrassen doen vlooien zich tegoed aan mij.

Dag en nacht ben ik naar ze op jacht. 

       En toch zijn deze ontberingen niet het ergste. 

Erger zijn de bedreigingen, die van binnen uit komen. Ik dacht dat ik ze de baas was, maar ik word opnieuw heen en weer geslingerd tussen gevoelens van verdriet, angst, woede en haat. 

Verdriet om de dood van Pietsje, angst dat Jelte en Jacobus iets zal overkomen en vooral haat en woede als ik aan Beijma en consorten denk. 

Ik ben niet met hen naar Frankrijk gevlucht, omdat ik niets meer met deze bedriegers te maken wilde hebben. Maar ze zijn hier bijna lijfelijk dag en nacht bij mij in deze cel.  

Ik voel me hun gevangene. 

       Plotseling staat Beyma weer voor me en ben ik in een fel twistgesprek verwikkeld. 

Ik probeer hem te negeren, maar toch kijk ik hem aan en laat me vervolgens meesleuren door een stroom van negatieve gevoelens en gedachten. 

       Bij mijn medegevangenen, die hier al maanden zitten, zie ik wat mij te wachten staat als ik geen weerstand weet te bieden: je geest vergroft, je vervalt tot zwaarmoedigheid, je innerlijke wereld wordt opgerold. Eigenlijk ga je hier een beetje dood. Dat is het ergste van het gevangen zijn. 

Na de ervaringen in het klooster, in Enschede bij Lambertus Nieuwenhuis en Visvliet dacht ik sterk genoeg te zijn om tegenslagen als deze te kunnen weerstaan, maar ik ben weer terug bij af. 

Hoe kan ik hier aan ontsnappen?

Onlustgevoelens zijn mij niet vreemd. Meestal ben ik ze kwijt als ik een half uurtje lezend en schrijvend met één van mijn vrienden doorbreng. 

Maar hier, zonder mijn boeken en schriften, besef ik wat ze voor mij betekenen. 

Ze zijn even belangrijk voor mij als water, brood en frisse lucht. 

       Vannacht werd ik door Berent wakker geschud. “Je schreeuwt iedereen wakker, wat is er ?”

Ik was, badend in het zweet, van mijn matras gerold en lag op de stenen vloer. 

Ik voelde mij ellendig, mijn hele lichaam deed pijn. 

Ik kroop weer op de matras en trok de klamme deken over mijn hoofd.

Ik had even tijd nodig om te beseffen dat het gelukkig ‘maar’ een droom was. 

       Ik sliep met Pietsje in de bedstee. De slinger, hoog boven ons in het midden van het ‘Hemelsplein’, was een zwaard dat dreigend heen en weer en op- en neer bewoog. 

Het stortte naar beneden en trof Pietsje. Op dat moment schrok ik wakker.

Ik heb wel eens gehoord, dat je de angst van een nachtmerrie met iemand moet delen. 

Daarmee zou de slechte invloed van de droom teniet gedaan worden. 

Maar met wie moest ik hier mijn angst delen? 

Met wie mijn problemen? En van het tenietdoen van de slechte invloed kon al helemaal geen sprake zijn, want deze nachtmerrie had alles te maken met mijn zorgen, mijn verdriet en mijn angst, mijn woede.                                                   

En na de boze droom kwam daar nog een gevoel van schuld bij. Schuld voor wat ik Pietsje allemaal had aangedaan.

Had ik bij mijn besluit om het Planetarium te bouwen wel voldoende rekening met haar gehouden? Ze was hoogzwanger en nog niet hersteld van het verlies van onze Trijntje. 

Ze reageerde niet bepaald enthousiast op mijn plannen: “Ik moet er niet aan denken, waar moeten we al die tijd wonen, waarom al die drukte?, denk toch eens goed na Eise”, had ze geroepen.

“Ik heb goed nagedacht en mijn besluit staat vast”, had ik kort geantwoord.

       De wolkammerij, de werkplaats en de winkel waren mijn domein. 

Pietsjes domein waren de woonkamer en de keuken. De bedstee was van ons samen.

Met de komst van het Planetarium moest ze de woonkamer met mij en allerlei vreemden delen. 

En dan die slinger in de bedstee. Het angstzweet brak opnieuw uit. 

       Toch lachten we ook samen, zoals die keer, toen we de liefde bedreven en op het hoogtepunt het uurwerk niet meer tikte en de slinger bewegingsloos bleef hangen. 

“Hij schrikt er van”, fluisterde Pietsje, “of heb je in alle opwinding vergeten de gewichten op te trekken?”  

De herinnering aan dat moment deed mijn akelige gevoelens niet verdwijnen, integendeel, verdriet en schuldgevoel werden alleen maar sterker.

       Waren mijn motieven om het Planetarium te bouwen wel zo zuiver? 

En gold hetzelfde niet voor het Stadsarmenhuis en mijn politieke aktiviteiten? 

“Mensen bevrijden van angst en armoede”, klopte dat wel? 

Ik was de ‘vragen’ van Taeke bij de opening van het stadsarmenhuis in 1785 niet vergeten: “Weldadigheid, ben jij dat? En moet ik jouw hand kussen en jouw roede prijzen?” 

Ik had ze hoofdschuddend en met een glimlach beantwoord, maar ze raakten mij in het hart. 

Ik zal Taeke ooit nog eens eerlijk moeten antwoorden.

       Ik trok de deken van mijn hoofd. 

“Gaat het?”, vroeg Berent, die naast me zat. Ik knikte en wees door de tralies van onze cel naar een klein stukje hemel. “Kijk Berent de Poolster, de Kleine Beer, de Draak en mijn eigen ‘Ooievaar’. “Ooievaar?”, vroeg Berent, “daar heb ik nog nooit van gehoord”.

       Ik wees hem de twaalf sterren, die samen het beeld van de Zwaan vormen en vertelde hoe ik als kind mijn eerste sterrenbeeld had getekend en aan iedere ster een naam had gegeven van  mijn vader, moeder, broer, zusje en vrienden, omdat ze mij blij en gelukkig maakten.

       “Ik ben een ’Vis’ en jij?” vroeg hij. “Ik ben een ‘Ooievaar’, dat zei ik je toch.”

“Ik heb als kind ook veel naar de sterren gekeken”, vertelde Berent. 

“In het voorjaar in de bossen van Gaasterland, waar we overdag eiken moesten schillen en

‘s-nachts in de openlucht sliepen. We maakten er weken van meer dan zeventig uur.

Ik ben dus een vis en daar zit ik mijn hele leven aan vast. 

Je ziet wat er van een vis terecht komt”. 

“Als je niet tevreden bent moet je een ander sterrrenbeeld kiezen”, raadde ik hem. 

       Berent vertelde, dat hij twee jaar geleden op heterdaad was betrapt bij het stelen van aardappelen. “Ik heb een vrouw en zeven kinderen en verdiende te weinig om in ons onderhoud te voorzien. Mijn vrouw werd ziek en mijn kinderen raakten ondervoed. 

Ik was radeloos. 

Ten einde raad ben ik ‘s-avonds bij een boer bij ons in het dorp door een open raam naar binnen geklommen om aardappelen te halen.

Eén maal binnen werd ik door een hond te grazen genomen, kijk maar”, en hij liet mij zijn littekens zien aan hoofd en arm.

       “En waarom zit jij hier?”, wilde hij weten.

Ik vertelde hem, waarom ik in 1787 was gevlucht, sindsdien in ballingschap leefde en enkele weken geleden was gearresteerd.

“De ‘Ooievaar’ heeft jou dus ook geen geluk gebracht”. 

“Zoals drieduizend jaar geleden de Grieken al sprookjesnamen en namen van hun grote helden aan sterrenbeelden gaven, zo gaf ik aan mijn twaalf sterren de namen van mijn ouders, boers, zusters, grootouders en vriendjes”, antwoordde ik. 

“Samen vormden ze mijn ‘Ooievaar’ en de Ooievaar is, zo leerde mijn moeder mij, de drager en brenger van geluk en geluk heeft alles te maken met de mensen die je liefhebt. 

Maar zoals ik geen kind meer ben, zo is ook mijn jonge ‘Ooievaar’ groot gegroeid en een volwassen ‘Ooievaar’ geworden”. 

“Hoe bedoel je?” vroeg Berent, “want sterrenbeelden veranderen toch nooit?”

“De beelden niet, maar de namen en verhalen kunnen wel veranderen want dat zijn bedenksels van mensen en zoals ik als jongen van zes, namen aan mijn sterren gaf, zo geef ik ze nu ik zevenenveertig ben opnieuw namen.” “Andere namen?” 

“Ja, andere namen.” 

“Maar die andere namen brengen jou dus ook geen geluk?” 

“Zon,˚ maan, sterren, planeten en kometen zijn geen brengers van geluk of ongeluk, Berent”.

“Maar als ze geen geluk of ongeluk brengen, waarom geef je ze dan toch namen?”, hield Berent vol.

       Heb jij een held?”, vroeg ik. Berent dacht lang na. “Ja, vroeger waren Simson en Salomo mijn helden”. “Nu niet meer”? Berent lachte. 

”Als ik zo sterk als Simson en zo wijs als Salomo was, zat ik hier niet”. 

“Jij zou dus een beetje op hen willen lijken?”

“Niet een beetje, heel veel!”

“En wat doe je, om op hen te lijken?”

Berent haalde zijn schouders op en zijn gezicht veranderde in een vraagteken.

VOLTAIRE, VADER VAN DE VERLICHTING

Berent zweeg, keek mij aan en vroeg: ”En wie zijn jouw nieuwe helden?” 

Ik wees door het getraliede raam van onze cel naar mijn

‘Ooievaar’ waarvan nog enkele sterren zichtbaar waren.

“Voltaire is één van mijn twaalf helden.”

“En waarom wil jij op Voltaire lijken?”, vroeg Berent onmiddellijk.

“Omdat hij ons heeft bevrijd van een middeleeuws rechtssysteem. 

Enkele jaren geleden kregen weeskinderen voor geringe vergrijpen met de bullepees en maandenlang een blok aan het been of ze werden langdurig opgesloten in een hok. 

Dankzij de ideeën van Voltaire zijn de straffen nu veel milder. 

We hebben het ook aan hem te danken dat verdachten, zoals wij, niet worden gepijnigd tijdens het vooronderzoek.

En de rechtbank in Friesland spreekt minder snel de doodstraf uit en vrouwen worden al helemaal niet meer ter dood veroordeeld. 

Ze noemen Voltaire ook wel de ‘Vader van de Verlichting’.”

“Ik begrijp het”, zei Berent, “en jij wilt een zoon van de Verlichting zijn, maar wat heeft jouw Planetarium met de Verlichting te maken?”

Ik vertelde hem over de gebeurtenissen in mei 1774 en dat ik met mijn Planetarium mensen wilde bevrijden van hun verkeerde ideeën en angst.

“Je wilt dus eigenlijk een bevrijder zijn”, reageerde Berent, “en die andere elf helden, zijn dat ook bevrijders?”

       Zo had ik nog nooit over mijn ‘helden’ gedacht. 

Misschien waren Verlichters inderdaad wel bevrijders. In ieder geval had ik, om geen prooi te worden van al die negatieve gevoelens en gedachten, hun steun nu heel hard nodig. 

“Ik zie nog maar drie sterren van jouw Ooievaar”, zei Berent, “wie zijn dat?”

Omdat het al laat was, stelde ik voor, de volgende avond de verkenning van de hemel te vervolgen.

 

 

                                          EISES DIGITALE SCHATKIST

                                         LEES, KIJK, DOE EN ONTDEK

 

👍Tolerantie was een van de belangrijke kern waarden uit de Verlichting. 

Dat de Staten van Friesland tolerantie aanvankelijk verafschuwden, brengt Eise ondermeer ter sprake in ’Een stad van vrede,voorspoed en gezondheid voor allen’. Op welke manier probeerde men de nieuwe verlichte ideeën tegen te houden? 

Op 2 april 2008, bijna 250 jaar later, kopt de Volkskrant: ‘Voltaire staat weer op het netvlies’ . Verzamel nieuwsberichten waaruit blijkt dat  de discussie over vrijheid van meningsuiting, tolerantie, respect en verdraagzaamheid nog steeds aktueel is.

👍Behalve de verlichtings filosofen die Eise in zijn vehalen noemt, was er in de zestiende eeuw nog een belangrijke Nederlandse denker die zelfs de erenaam ‘Vader van de tolerantie’ kreeg. Zijn naam? Erasmus. Ook hij maakt deel uit van ‘entoen.nu Canon van Nederland’. Meer weten? Kijk op entoen.nu | Erasmus: Een internationaal humanist

 

 

 👍Hoe tolerant, hoe respectvol ben jij voor je zelf, voor de ander, voor de natuur, voor eigendom

 Doe de De Tolerantietest  van de  Stichting Vredeseducatie  of   Intercare :: Tolerantietest

 

 

 

        EISE VERTELT 69                                                                        

Nieuwe reacties

02.12 | 08:37

Deze korte impressie smaakt naar veel meer!!

27.10 | 21:28

Ik haw krekt yn in lêzing fan Meinte Vierstra heard oer Eise Eisinga dy't...

06.02 | 13:45

Tige interessant Meinte, likas de oare stikjes. De formule is ek goed. Koart mar kreftig

21.12 | 13:01

Zo knap als Eise is om de ruimte in te kijken, zo knap is Meinte om de di...