EISE EISINGA DE VERLICHTING IN NED.

74. BRIEF AAN IDSERT VAN HUMALDA

"Begrijp je dat dit beeld van de Meester van Alkmaar mij meer dan ooit aanspreekt, ja bijna letterlijk aanspreekt, want niet God voedt de armen, maar wij voeden elkaar of niet, en niet God kan de onderdrukten bevrijden, zij bevrijden elkaar en hij dringt geen betere wereld aan ons op, als wij die niet zelf willen. Misschien moeten we het visioen van de ‘Zeven Werken van Barmhartigheid’ als ons nieuwe Manifest kiezen".

Jhr. mr. Idsert Aebinga van Humalda (1754 - 1834) vriend van Eise. Gouverneur van Friesland. Lid van de Grondwetsherziening 1814 . Orangist, ging van 1795 tot 1806 in ballingschap toen Eise terugkwam uit ballingschap.

74. BRIEF AAN IDSERT VAN HUMALDA 

                                                           Visvliet, 27 september 1794      

 Idsert,

In maart 1787 maakte jij je grote zorgen over de tweedracht tussen Patriotten en Orangisten.

”De tweedracht is onze grootste vijand”, zei je. 

“Het is een monster dat onszelf, onze vriendschappen, ja ons hele land zal verscheuren.”

Helaas heb je gelijk gekregen. 

Vandaag ben ik precies zeven jaar in ballingschap.

Zeven kostbare jaren van mijn leven, jaren die ik nooit terugkrijg. 

En toch zijn het, ondanks alles wat ik heb meegemaakt aan verdriet, teleurstellingen, angst, chaos en ontberingen, geen verloren jaren.

Ik heb ervaren, wat het betekent arm, zwerver, vreemdeling en vluchteling te zijn en ik heb leren overleven. 

Ik begrijp nu met mijn verstand èn met mijn hart het lijden van mensen die gedoemd zijn hun hele 

leven in uitzichtloze situaties te leven.

En mijn visioen van een land van recht en vrede, waar niet langer het recht van de sterkste, maar het recht  van de zwakste zal gelden, is daardoor sterker dan ooit. 

Er zal pas sprake zijn van ‘een nieuwe aarde’, als daar de zwaksten aan hun recht komen.

Het zijn grote woorden, te groot voor mij, want de spanning tussen dat wat ik beleid en wat ik beleef, is vaak te groot voor mij.

Dit zijn jaren waarin momenten van hoop en wanhoop elkaar steeds weer afwisselen. 

Hoop op een spoedige terugkeer had ik, na het overlijden van Pietsje in 1788. 

Van enig medeleven bij de stadsregering was echter geen sprake.

Mocht ik willen terugkeren, dan beloofde men, een ‘plekje’ voor mij te reserveren in het Blokhuis! 

Hoop had ik ook toen er een amnestie werd afgekondigd. 

Groot was mijn teleurstelling toen ik daar niet voor in aanmerking kwam. 

En op mijn voorstel een nieuw planetarium te bouwen in ruil voor een veilige terugkeer ging men niet serieus in.  

De komst van de Pruisen in 1787 betekende hoop voor de Oranjes, maar wanhoop voor de Patriotten en de recente ontwikkelingen in Frankrijk betekenen dat de Patriotten hopen en de Prinsgezinden wanhopen.

Na alle ontberingen heb ik opnieuw hoop dat er een einde komt aan mijn ballingschap, maar grote zorgen heb ik ook over de toekomst en dat is de reden dat ik je nu schrijf.

Dat ‘het monster’ ook onszelf verscheurt, heb ik ervaren.

Van tijd tot tijd maakten gevoelens van verdriet, angst, maar ook van verbittering, haat en woede, zich van mij meester en zelfs gedachten over wraak, zijn mij niet vreemd, en daarin sta ik niet alleen, want honderden vluchtelingen hebben maar één doel: revanche. 

Ze willen het onrecht dat hen is aangedaan, vergelden. 

Uitspraken, als van de Amsterdamse magistraat Van Hogendorp, over de armen die als redeloze dieren leven, niet vatbaar zijn voor zedelijke en godsdienstige indrukken en een gevaar vormen voor het ‘agtbaarst gedeelte der natie’, werken als olie op het vuur. 

       De ‘Van Hogendorpen’ zijn bang, dat wat er nu in Frankrijk gebeurt, stimulerend kan werken. 

Ze begrijpen niet dat het gevaar dat zij vrezen een gevolg is van hun eigen hautaine houding, een houding waaruit ook de Franse revolutie is voortgekomen. 

Armoede alleen leidt niet rechtstreeks tot geweld, maar armoede die geen enkel uitzicht biedt, plus de ervaring door figuren als Van Hogendorp te worden vernederd en uitgesloten, leidt tot afkeer, wrok, haat en geweld; gevoelens die alleen kunnen worden ontkracht door hun voedingsbodem weg te nemen. Gebeurt dat niet, dan ontstaat begrip voor geweld. 

Bij sommigen leidt dat tot stilzwijgende instemming, bij anderen tot steun en het verschaffen van een schuilplaats, zoals vroeger bij ons thuis in Dronrijp. 

Het gesprek onder het ‘Hemelsplein’ van maart 1787 was een mislukking, maar achteraf heeft het toch nog iets waardevols opgeleverd. 

Ons gezamenlijke doel, zoals jij het toen formuleerde, werd door Gadso Coopmans namelijk overgenomen als titel voor zijn ‘Manifest voor de toekomst : “Een stad van vrede, vrijheid, voorspoed en gezondheid’. 1)

“Dat is ons doel, ons credo, onze enige hoop, ja, ons visioen”, sprak Gadso. 

Het kan ons nu, zeven jaar later, nog steeds als gids dienen.

Bij het schrijven van zijn toekomstvisie heeft Gadso zich laten inspireren door de verlichte denkbeelden van Spinoza, Voltaire, Montesquieu en Locke. 

       Spinoza, de pleitbezorger voor democratie, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting, Voltaire, de voorvechter van mensenrechten, verdraagzaamheid en respect voor elkaar en Montesquieu en Locke wiens ideeën de basis vormden voor de Amerikaanse grondwet. 

Als de ballingen terugkeren, dan komen ze niet alleen terug met gevoelens van wraak, maar ook met de nieuwe geest die zich in Frankrijk van hen heeft meester gemaakt.

Ze voelen zich gesterkt door de grote veranderingen in de wereld: de onafhankelijkheid van Amerika en de Franse Revolutie. Ze komen terug als aanhangers van de verlichte denkers. 

Ze zijn overtuigd van de oorspronkelijke rechten van alle mensen op leven, vrijheid en eigendom en dromen van een Bataafse revolutie. 

Er is heel veel hoopgevends aan de gang, en de ballingen komen terug met een enorme energie.

We moeten iets ondernemen Idsert, om ervoor te zorgen dat we straks samen verder kunnen, zonder dat Orangisten en Patriotten elkaar de schedel inslaan. 

Nu uit angst onze ogen sluiten voor de grote veranderingen en doen alsof de rest van de wereld niet bestaat, is de slechtst denkbare houding en zal tot een catastrofe leiden.

Wat ons te doen staat is nadenken over onze toekomst; hoe we kunnen komen tot die ‘verlichte stad’, waarover je sprak toen je in maart 1787 het gesprek onder het ‘Hemelsplein’ opende. 

“Eén doel verenigt ons”, zei je toen: ”vrede, vrijheid, voorspoed, en gezondheid voor allen”.

Van Voltaire leren we dat verdraagzaamheid, respect en tolerantie de belangrijkste voorwaarden zijn om daaraan te werken. 

Ik weet dat zo’n houding bij mij zelf begint, met het leren beheersen van al die gevoelens, die een verlammende en vernietigende uitwerking op mij en mijn omgeving hebben. Ik wil niet leven vanuit het kwaad en het onrecht dat mij is aangedaan. 

Geen verbittering, wroeging, rancune en geen wraak, dat heb ik mij voorgenomen. Vergeving is mijn levensbeginsel, want als ik niet kan vergeven, vernietig ik mijzelf en de ander.                                                                                                                      

Ik geloof Idsert, dat wanneer wij dat in ons zelf en in onze kleine menselijke verhoudingen kunnen realiseren, dat zich dat ook in het groot zal weerspiegelen.

Werken aan vrede en een leefbare wereld begint niet morgen of overmorgen in Pruisen of Frankrijk, maar hier en nu in ons eigen kleine wereldje.

      Opnieuw grote woorden, een maatje te groot voor mij misschien. 

Ik aarzel om ze op te schrijven, omdat er een wereld van verschil zit tussen wat ik hierboven schrijf en dat wat ik dagelijks denk, zeg en doe.

Het gesprek van maart 1787 moesten we abrupt beëindigen. 

We zouden het nu een vervolg moeten geven. 

Kun jij, net als in 1787, niet het initiatief daartoe nemen? Er staat veel op het spel Idsert: Onze toekomst! 

Je weet dat ik tot vijf jaar ballingschap ben veroordeeld en dat ik pas in 1797 naar Friesland mag terugkeren en een verbod op terugkeer geldt voor meer ballingen.

Men zou ons een vrijgeleide kunnen geven, of buiten de provincie, op neutraal terrein, een ontmoeting kunnen organiseren.

Ik denk dat de meeste gesprekspartners van toen het belang van verzoening zullen inzien en dat zij zich willen inzetten om de revanchisten op andere gedachten te brengen. Wat Gadso Coopmans betreft ben ik  zeker van zijn medewerking. Je weet dat ik, samen met hem en zijn gezin, Franeker in 1787 ben ontvlucht.

Hij was ervan overtuigd dat ingrijpende hervormingen noodzakelijk en slechts een kwestie van tijd waren. De Staten zouden binnen afzienbare tijd hun macht met het volk moeten delen en “als ze niet goedschiks willen, dan zal het kwaadschiks gaan en ik vrees voor het laatste”, was zijn stellige overtuiging. Toen al voorzag hij het gevaar van radicale Patriotten, die zich niet lieten inspireren door gematigde verlichters als Voltaire en Locke maar door radicalen als Diderot en de Rotterdammer Pierre Bayle. Zij waren vast van plan vroeg of laat ingrijpende hervormingen af te dwingen. Zo wilden ze de taak van de stadhouder terugbrengen tot die van ‘Meesterknecht’, de gesloten regentenheerschappij openbreken en de bestuursfuncties openstellen voor alle burgers.

Voltaire was een steun en toeverlaat voor degenen die het slachtoffer dreigden te worden van het wrede strafsysteem, zoals we dat ook in Friesland kenden. Dankzij de verlichte ideeën van Voltaire werd de doodstraf van enkele vrouwen omgezet in levenslang en pijniging bij vooronderzoek en openbare geseling afgeschaft.  

Maar een radicale verlichter was Voltaire beslist niet. Eigenlijk wilde hij de bestaande verhoudingen bij het oude laten en niets veranderen aan de standenmaatschappij. 

Dat alle mensen gelijk zijn, ontkende hij en “als het volk begint te redeneren is alles verloren” verkondigde hij En waarom zou je het volk zijn vertrouwde Godsbeeld ontnemen? God, als almachtige straffer en wreker is hoogst nuttig voor die misdaden die aan de aandacht van de aardse politie ontsnappen en als God niet zou bestaan, dan zouden we Hem moeten uitvinden, vond Voltaire.                                                  

Van Verlichters als Voltaire hebben de ‘Van Hogendorpen’ niets te vrezen. 

Ze zouden er zelfs verstandig aan doen de gematigden te omarmen.            

Gadso vertrouwde mij toe, dat hij eigenlijk meer affiniteit had tot een radicaal als Bayle, maar omdat hervormingen alleen een kans van slagen hebben als ze niet radicaal, maar stapsgewijs worden ingevoerd, richtte hij zich op Voltaire, Montesquieu en Locke.

En een beetje onrechtvaardigheid was volgens Gadso nog altijd te verkiezen boven chaos.

Hoe is het trouwens mogelijk dat Voltaire ‘Vader der Verlichting’ wordt genoemd en onze eeuw de eeuw van Voltaire? Hij heeft ongetwijfeld een belangrijke bijdrage geleverd aan een menselijker samenleving, maar met zijn ontkenning dat alle mensen gelijk zijn en zijn bewering dat “als het volk begint te redeneren alles verloren is”, heeft hij zichzelf toch buiten de Verlichting geplaatst? Omdat hij bang was, dat zijn bedienden, als ze niet meer in God geloofden, er met het tafelzilver vandoor zouden gaan, wilde hij het volk zijn vertrouwde Godsbeeld niet ontnemen. Ondertussen schreef hij aan de Pruisische koning Frederik de Grote dat deze een ‘eeuwigdurende dienst aan het menselijk ras’ zou verlenen als hij het Christendom, ‘dit infame bijgeloof’, zou uitroeien. “Ik zeg dit niet voor het gepeupel, dat geschikt is voor elk juk en niet waard is verlicht te worden”, schreef hij de vorst, “nee, ik zeg het voor de mensen van goede komaf, de mensen die willen denken”.

Ik schreef hierboven, dat mijn visioen, van een land van recht en vrede, waar de zwaksten aan hun recht komen, sterker is dan ooit. 

Van Voltaire hebben wij, wat dat betreft, minder te verwachten dan van Montesquieu en Locke.

En er is nog een plaats, waar gekozen wordt voor neergeslagen, vernederde, gekrenkte, uitgebuite, verarmde, bedrogen, misleide en geknechte mensen: op die plaatsen in de Bijbel, waar God naar hen omziet, hun gejammer hoort en het voor hen opneemt.

En terwijl ik dit schrijf en jij deze woorden leest, weet ik, dat wij hetzelfde beeld voor ogen hebben: het schilderij van ‘De zeven werken van barmhartigheid’ van de Meester van Alkmaar. Nergens heeft bij mijn weten een kunstenaar het visioen van een land waar ook de zwaksten aan hun recht komen beter uitgebeeld dan in dat schilderij. Het daagt mensen uit erover te denken, te praten te discussiëren en te schrijven. Met alle respect voor het ‘Manifest’ van Gadso, maar hier slaagt een kunstenaar erin het visioen directer en aansprekender te verbeelden dan met woorden mogelijk is. Dat zou onze vriend Willem Bartel van der Kooi ook kunnen, misschien kunnen we hem er bij betrekken

Begrijp je dat dit beeld van de Meester van Alkmaar mij meer dan ooit aanspreekt, ja bijna letterlijk aanspreekt, want niet God voedt de armen, maar wij voeden elkaar of niet, en niet God kan de onderdrukten bevrijden, zij bevrijden elkaar en hij dringt geen betere wereld aan ons op, als wij die niet zelf willen. 

Wij hebben de mond vol over gelijkheid maar bij hem zie je wat gelijkheid betekent: hij ging de zieken, armen en verschoppelingen achterna om ze te helpen. Hij heeft het echt menselijke leven ons voorgeleefd. Nogmaals: Met alle respect voor Gadso, maar misschien moeten we het visioen van de ‘Zeven Werken van Barmhartigheid’ als ons nieuwe Manifest kiezen.  

 Het is mijn vurige wens dat wij elkaar spoedig zullen terugzien, om aan dat visoen te werken.

                                                                                      Eise. 

1) Manifest voor vrede.....EISE VERTELT50* 

                                        EISES DIGITALE SCHATKIST

                                  KIJK,LEES, DOE EN ONTDEK

👍 "De zeven werken van barmhartigheid’ van de Meester van Alkmaar. Nergens heeft bij mijn weten een kunstenaar het visioen van een land waar ook de zwaksten aan hun recht komen beter uitgebeeld dan in dat schilderij. Het daagt mensen uit erover te denken, te praten te discussiëren en te schrijven", schrijft Eise.

Het Rijksmuseum https-::www.rijksmuseum.nl:nl:collectie:SK-A-2815 schrijft bij het olieverf schilderij:

"Een Hollandse stad vormt het decor voor een beeldverhaal dat laat zien hoe een goed christen hulpbehoevende mensen moet helpen. Christus staat in bijna elk tafereel tussen de toeschouwers. De scènes geven een indruk van de stedelijke samenleving omstreeks 1500. Tijdens de Beeldenstorm van 1566, waarbij rooms-katholieke kerken door protestanten werden vernield, raakte het werk ernstig beschadigd".

Nieuwe reacties

02.12 | 08:37

Deze korte impressie smaakt naar veel meer!!

27.10 | 21:28

Ik haw krekt yn in lêzing fan Meinte Vierstra heard oer Eise Eisinga dy't...

06.02 | 13:45

Tige interessant Meinte, likas de oare stikjes. De formule is ek goed. Koart mar kreftig

21.12 | 13:01

Zo knap als Eise is om de ruimte in te kijken, zo knap is Meinte om de di...